Het plan is dus dat Matthijs Termeer en ik weldra (lees: wanneer dat weer kan) op de fiets stappen om door Nederland te rijden en daarvan verslag doen. Waarom? Omdat het voor ons -onverbeterlijk romantische journalisten- het absolute summum is. Bovendien blijken lezers, naast al dat harde nieuws, behoefte te hebben aan dit soort verhalen.
Termeer heeft al beloofd dat de nieuwe reportage beter wordt. Tot die tijd moet je het doen met deze al wat oudere 7-delige reportagereeks die een voorname kwaliteitskrant destijds publiceerde – dus zo slecht kan het ook niet zijn. Vandaag deel 5:
Overnachting op een kerkhof
Hoe nuchter en atheïstisch je ook denkt te zijn, soms kun je haast niet twijfelen aan het bestaan van een Opperwezen. Op een broeierige avond zijn we onderweg naar de lege vlakte van de Eemshaven. De lucht wordt dreigend donker, de wind wakkert stevig aan en we moeten nog 25 km. De fietsroute leidt door het industriegebied van Delfzijl. Hier is geen levende ziel meer te bekennen. Er walmt wel rook uit de lange schoorstenen. Van alle kanten -uit onzichtbare maar duidelijk aanwezige machines- klinkt gesis, hoog gepiep en gebonk. Een vijandige en tegelijk onverschillige omgeving.
Er klinkt nu ook een vreemd geknars en het komt van heel dichtbij. Van onderen zelfs, waar tot nog toe alleen onschuldig gepiep klonk. Het nieuwe geluid gaat gepaard met een steeds moeizamer pedaaltred en dit gevoel: één keer krachtig aanzetten en ik sta met een stuur in mijn handen, terwijl de fiets in stukjes op het fietspad ligt.
De lucht is inmiddels pikzwart. We knarsen langzaam voorwaarts en speuren de omgeving af naar een slaapplek, hoewel kamperen tussen de petrochemische industrie niet onze voorkeur heeft. Dan doemt aan de rechterhand, achter een paar hectare brakke grond, een kerk op. Zou er een luchtkussen hebben gestaan met springende marsmannetjes, dan was de verrassing niet groter geweest.
We rijden het onverharde pad af, tillen de fietsen over het werkspoor dat pal voor de ingang ligt en betreden het grasveld dat rond de kerk ligt – voor het grootste deel keurig gemaaid.
Achter de kerk klinkt vogelgekwetter. Hier zijn we perfect uit het zicht. Al is er ook dat ene niet te onderschatten besef: hieronder lagen of liggen doden.
Nog steeds lichte twijfel, die een paar seconden later wordt weggenomen door de dikke regendruppels die op onze bagage petsen. We hebben niets te kiezen: het is de bedoeling dat we hier overnachten.
Maar het is allemaal té mooi, het gaat té voortvarend. Alsof hier op ons is gewacht. Naast de kerk is toevallig een bosje met een dichtbegroeid bladerdak waar wij met onze fietsen kunnen schuilen. Voor ieder een boom en op de lege plek in het midden ligt een berg stro.
Macaber, zo’n eenpersoonsbergje stro
Opeens houdt het op met regenen. Precies lang genoeg om de tenten op te zetten, in de luwte van het godshuis. We gebruiken het stro voor een extra zacht matras onder de tent. Dat heeft iets macabers: zo’n eenpersoonsbergje stro neerleggen op een kerkhof.
Zodra we gerieflijk zitten om groenten en kip te snijden voor onze nachtmaaltijd zetten muggen en dazen de aanval in. Ze komen in eskadrons en steken dwars door een ribbroek en trui heen. Maar een fietser moet goed eten, dus we ondergaan ons lot. Niet lijdzaam, maar vloekend en onszelf slaand.
We zitten weer in de buitenlucht, in het licht van fabriekslampen. Op de achtergrond het continue gebrom van de industrie. In de hemel klinkt gedonder, het komt van alle kanten en steeds korter en luider na weer een lichtflits. Het knettert van de elektrische lading. Snel tandenpoetsen en naar bed.
Liggend op het graf van God mag weten welke dode, in een broeierig en donker tentje dat soms fel oplicht, komt plots de vraag: is het eigenlijk verstandig om een tent op nog geen meter van de bliksemafleider te zetten? En is een opblaasbaar matje voldoende om drie miljoen volt te weren?
Na een paar uur plots een harde windvlaag die drie haringen uit de grond trekt. De buitentent klappert en de eerste vochtplekken worden al zichtbaar. Snel handelen: tent openritsen, even kijken of er geen schimmen opdoemen (dit is werkelijk een perfecte plek voor een criminele afrekening). Op slippers en in hemd regen en onweer trotseren om de haringen weer diep in de harde grond te duwen. Of het adrenaline is of een hogere macht, maar wat eerder nauwelijks lukte, gaat nu zonder moeite. Ondanks het aanhoudende geluid van de industrie komt de slaap snel. En diep.